Meer weten

Meer weten over Portret van een goudsmid
Als je in de vijftiende eeuw een portret van jezelf liet schilderen, was dat meestal als deelnemer aan een bijbelverhaal, of op zijn minst in devotie knielend als toeschouwer op een zijpaneel: je welstand had je tenslotte te danken aan je vroomheid en rechtschapenheid. Maar ineens was het niet fout meer om een werelds portret van jezelf te laten schilderen. Een belangrijke trendsetter was het portret dat Jan van Eyk van Jan de Leeuw schilderde. Andere Vlaamse schilders volgden in dit genre: onder andere Hans Memling, en Jan Gossaert en Quinten Metsys in Leuven. 

In 1640 had de Antwerpse schilder Rubens dit schilderijtje vermoedelijk in zijn privé collectie, waar hij de ‘marchand de joyaux’ (handelaar in juwelen) toeschreef aan Quinten Metsys. Maar deze Jacobus Cnoop de jongere is niemand anders dan de schoonvader van Gerard David. David trouwde rond 1498 (zijn magnum opus opgeleverd, zijn declaratie ontvangen) met Cornelia Cnoop, maar de exacte datum is niet bekend. Rond die tijd heeft hij ook dit portret geschilderd, volgens kunsthistorici mede te dateren aan de mode van zijn tijd (manchetten, sieraden met cabochons) en aan zijn eretekenen als deken van het goudsmedengilde en lid van de gemeenteraad. Er is geen contract voor het maken van dit schilderij gevonden en dat is ook eigenlijk niet raar: met je (aanstaande) schoonvader is een mondelinge overeenkomst logisch. Toen Jacobus overleed, moesten Gerard en Cornelia wel de boedel van Jacobus opruimen, en ze hebben het schilderijtje vermoedelijk op een vendutie verkocht. Het is door meerdere handen gegaan, en het hangt nu in het Kunsthistorisches museum in Wenen.